Geen idee hoe lang Hannibal en zijn olifanten onderweg waren om de Alpen over te steken om de Romeinen een draai om de oren te geven, maar hij zal er ongetwijfeld een stuk langer over gedaan hebben dan ik. Hannibal trok trouwens oostwaarts, mijn route trekt van noord naar zuid over de Alpen. Niet bepaald in een rechte lijn, want in twee dagen tijd heb ik naar mijn gevoel een paar miljoen bochten gereden.
Ik weet dat er later op de dag nog bekende cols als de Croix de Fer, de Télégraphe en de Galibier op het menu staan, en toch kan ik het niet laten om er op de Col du Granier al lekker tegenaan te gaan. Gisteren heb ik op een namiddag ruim achthonderd snelwegkilometers soldaat gemaakt naar Aix-les-Bains. Het was al donker toen ik bij mijn budgethotelletje arriveerde met natte wegen als herinnering aan een aantal flinke hoosbuien, hoewel ik zelf niet één regendruppel over me heen kreeg.
“Voor morgen ziet het weerbericht er ook niet al te best uit”, had de ober me gisteren gemeld, vandaar dat ik vandaag elke droge meter Alpenasfalt optimaal wil benutten. Vanuit Aix-les-Bains ben ik naar Chambéry gereden om daar de Col du Granier aan te vallen. Slechts 1.134 meter hoog, die Granier, en in het licht van wat nog moet komen niet veel meer dan een wat groot uitgevallen verkeersdrempel. Maar de weg is droog, de ochtendlucht koel en de zon schijnt. En dus gaat het gas in de hoek.
De Col de Cucheron en de Col de Porte zijn vergelijkbaar met de Granier, ideaal om in je ritme te komen en de banden warm en rond te rijden. Grenoble is een fraaie stad om in de voormiddag je koffie te scoren, al moet je ook niet te lang treuzelen als je deze route wil rijden want 300 kilometer binnendoor over een tiental cols is best een copieuze maaltijd. Vanuit de stad brengt een kabelbaan toeristen naar de Bastille, het fort dat 476 meter boven de Isère over Grenoble waakt.
Ik ken mijn weg redelijk goed in de Alpen, al is er altijd een baas boven baas. Vandaar dat ik voor de uitwerking van deze tweedaagse nog even te rade ging bij Frederik, hoofdredacteur van het fietstijdschrift ‘Grinta!’ en kind aan huis in de Alpen. De Col Luitel was zijn geheime tip; op de kaart een colletje van twee keer niks ten zuidoosten van Grenoble, in werkelijkheid een verborgen parel. Heerlijk ook als afwisseling voor de snelle doordraaiers van de Col du Granier en Cucheron, de Luitel is een heel smal asfaltstreepje dat zich een weg richting Séchilienne kronkelt.
Het is mistig en fris op de Col Luitel, maar je moet er zo geconcentreerd rijden dat je het er vanzelf warm van krijgt. Door de vallei die La Romanche heeft uitgesleten gaat het nu zoetjesaan richting de Col de la Croix de Fer, de eerste klapper van de dag. In Livet-et-Gavet gooi ik de tank van de V-Strom nog eens vol. Niet dat hij al op reserve staat, maar ik wil niet als gisteren weer stress hebben als de actieradius tot dertien kilometer gezakt is en er in geen velden of wegen een benzinestation te bekennen valt. In het warenhuis naast het pompstation koop ik stokbrood en worst voor de picknick van straks. De worst kan in één stuk in de zijkoffer, het stokbrood kraak ik op mijn knie in tweeën. Het is op zo’n moment dat een mens de Honda Deauville mist…
Het meer van Verney dat ik daarnet iets voorbij Livet-et-Gavet passeerde stond zo goed als droog, het stuwmeer op de flanken van de Col de la Croix de Fer staat wel nog vol. De najaarszon strooit zacht licht over de weiden waarvan de grassen en mossen drie miljoen tinten van groen/bruin/oker/geel tentoonspreiden. Veel minder hard dan in de zomer als alles barst van het groen en je hier struikelt over de toeristen. Wandelaars, fietsers, motorrijders: in de zomer lopen ze hier elkaar allemaal in de weg.
Nu zijn de Alpen leeg en verlaten. De fietsers en motorrijders zijn nog in winterslaap. “Bizar hè, hoe rustig het hier is. Je bent de eerste motorrijder die ik tegenkom”, lacht een naar Zwitserland uitgeweken Duitser op de top van de Col de la Croix de Fer waar ik een half stokbrood met worst naar binnen duw. We babbelen wat over motoren, de stiltes vullen we met turen naar de omgeving. Soms moet je niet te veel praten en de omgeving gewoon z’n werk laten doen.
De volgende op het lijstje is de Col du Télégraphe, die met zijn pashoogte op 1.566 meter niet boven de boomgrens uitstijgt en daardoor niet kan tippen aan het spektakel van de Croix de Fer. Niet getreurd, met de Galibier en de Lautaret staan er nog twee parels op het programma. Op de Galibier kan ik mij niet bedwingen, het gravelpad dat ik in de vallei langs een riviertje heb zien liggen is simpelweg té aanlokkelijk. Ik maak rechtsomkeert en draai het steile gravelpad op. De V-Strom weert zich kranig terwijl ik de bagage in de koffers hoor rammelen. Benieuwd of mijn laptop tegen dit soort mishandelingen bestand is.
Een paar foto’s bij het water en terug op pad. Hoe leuk het ook is, dit ruikt al naar écht offroad en ik ben hier moederziel alleen. Als ik hier onderuit ga, zijn de rapen gaar. Ik rij geconcentreerd, bereik zonder kleerscheuren opnieuw de verharde weg en mijn zintuigen staan nog op scherp als vijftig bochten verder de weg ineens versperd is door een paar honderd schapen die door een herder van op een quad gehoed worden. De herder krijgt hulp van twee honden die de kudde de juiste richting uit mennen en op de quad springen als ze naar hun inschatting te ver moeten hollen. Slimme beestjes.
Met zijn 2.642 meter hoogte is de Col du Galibier letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt van de dag. Wat een col, wat een natuurpracht, wat een wegdek, wat een weer (het regent nog altijd niet!) en wat een rust in dit seizoen. Een handvol motorrijders, meer niet, en een rijtje sportwagens dat strak richting Col du Lautaret stuurt. Ik haak mijn wagonnetje aan met de V-Strom en de aanwezigheid van de gele motor in hun achteruitkijkspiegels inspireert de heren om het figuurlijke tandje bij te steken.
Ik moet vol in de ankers om de V-Strom te fotograferen bij het bord van de Col du Lautaret, de drie would-be Max Verstappens kachelen lustig verder. De afdaling naar Briançon zet een mooi punt achter deze pittige rit. In plaats van meteen af te draaien naar het hotel, rij ik nog even door naar het stemmige stadje met zijn versterkte burcht die als een arendsnest over de Alpen waakt. Ik plof neer op een terrasstoel en bestel een koffie, tijd om een magistrale dag even te laten bezinken.
Amper zes graden geeft de thermometer van de Suzuki de volgende ochtend op de Col de l’Izoard aan. Ik heb de ventilatieopeningen van mijn jas dichtgeritst na de warme rit van gisteren en heb moeite om in de laaghangende wolken de haarspeldbochten correct in te schatten. Nu ja, laaghangende wolken, het zou natuurlijk ook kunnen dat ik al op redelijke hoogte zit. De pas op 2.360 meter hoogte baadt alweer in de zon, in de afdaling spelen zon en schaduw een magistraal spel in de Casse Déserte, het desolate rotslandschap met standbeeld voor Fausto Coppi en Louison Bobet, twee mannen die de geschiedenis van de Tour de France kleurden.
De afdaling richting Guillestre is er eentje om de vingers bij af te likken, in de vallei blijkt dat de weg naar Guillestre is afgesloten voor onderhoud. En ‘afgesloten’ betekent hier echt wel ‘afgesloten’, hekken van twee meter hoog maken de passage voor elke weggebruiker onmogelijk. Terwijl ik op de TomTom mijn opties inschat, duikt een fluo oranje wegarbeider op.
Zijn eerste suggestie doet me bijna van de motor vallen: “Je moet omrijden via Briançon.” Wat eigenlijk neerkomt op helemaal terugrijden over de Izoard. Ik schud meteen het hoofd, met 350 kilometer aan secundaire wegen en een handvol cols heb ik vandaag geen tijd voor dit soort fratsen. “Je kan natuurlijk ook proberen om de weg door het bos te nemen, ik heb gehoord dat het er redelijk goed bij ligt, we hebben weinig regen gehad de laatste tijd. En het is verhard. Of nou ja, voor een deel. Hier terugrijden en dan twee keer rechts, je kunt het niet missen”, klinkt het volgende aanbod weinig betrouwbaar, maar uitdagend tegelijk.
Als iemand ‘je kunt niet missen’ tegen mij zegt, dan bewijs ik graag het tegendeel. De eerste keer rechtsaf leidt me naar een kiezelweggetje van twee keer niks, op het volgende ‘kruispunt’ leidt ‘naar rechts’ naar een nog kleiner kiezelpad terwijl links de slagboom van een iets bredere bosweg omhoog staat. Ik ga ervan uit dat de omleiding onmogelijk over dat kleine paadje kan lopen en sla dus, jawel, linksaf.
Na een kilometer of vijf klimmen over zwaar gravel met geulen van het bergwater ben ik nog geen levende ziel tegengekomen en loopt het pad naar mijn gevoel compleet de verkeerde richting uit. Op een iets breder stuk draai ik dan maar over het gravelpad terug naar beneden en ga bij de splitsing de andere kant uit. Dat pad wordt na een paar honderd meter breder waarna een supersteil asfaltweggetje van amper een auto breed me in vijftien ultrakrappe haarspelden naar het dal loodst waar ik opnieuw op de route uitkom. Zo, dat was niet verkeerd om de dag te beginnen…
De complete afwezigheid van toeristen in de Alpen heeft slechts één vervelend neveneffect: de wegbeheerders maken van die rust gebruik om voor de winter snel nog wat herstellingswerken aan het wegennet uit te voeren, waardoor je meermaals per dag moet stoppen voor een tijdelijk verkeerslicht. Op de Col de Vars wordt gelukkig enkel vlak voor de top gewerkt zodat ik op de brede klim met lange doordraaiers de V-Strom flink de sporen kan geven. De afdaling is mooi, breed en snel, de politieman met zijn speedgun heeft gelukkig zijn fluo hesje nog aan zodat ik hem van een halve kilometer afstand heb zien staan. Al is het wel goed als waarschuwing; ook al is hier geen hond, het geeft je geen vrijgeleide om de hooligan uit te hangen.
De Col de la Bonette is zonder enige twijfel het hoogtepunt van de rit en dat in meerdere opzichten. Enerzijds omdat hij met zijn 2.802 meter de hoogste pas in Europa is (al staat dat ter discussie), anderzijds omdat hij qua natuurpracht wat mij betreft zijn gelijke niet kent. De aanzet vanuit Jausiers is nog wat aarzelend, maar zodra je boven de boomgrens komt blaast de omgeving je van je sokkel.
Alpentoppen zo ver het oog reikt en een weg die zich door de rotsen, het mos en een paar meertjes slingert en daarbij letterlijk en figuurlijk alle kanten op gaat. Alsof de slimmeriken die de weg aanlegden geen consensus konden vinden over het juiste traject en dan maar met een gekookte spaghettisliert op hun bord iets verzonnen hebben. Op de top staan een paar motorrijders, in de afdaling huppelt een marmot de weg over.
De afdaling van de Bonette lijkt eindeloos en in het dal nestelen twee Duitsers op dikke BMW toerbuffels zich in mijn wiel. Geleidelijk aan voer ik het tempo op, ik wil weten wat de V-Strom en de Duitsers in hun mars hebben. De V-Strom beslecht het pleit in zijn voordeel, flinke brommer…
In Pont de Clans verlaat ik de M2205 die de vallei van de Tinée volgt, zoek een schaduwpartij en neem eindelijk de tijd om de rest van het stokbrood en de worst die nog in mijn zijkoffer zitten te verorberen. Een beetje energie is nodig, want het is niet omdat de Alpenreuzen alleen nog in mijn spiegels te zien zijn dat de buit al binnen is. In de Maritieme Alpen is het motorrijden van een compleet andere orde.
Smalle weggetjes klampen zich aan de loodrechte rotswanden vast, het draait en keert dat je er tureluurs van wordt en slechts heel zelden tik ik de bak in derde versnelling, voor de rest is het constant gooien en smijten in de twee laagste versnellingen. Mijn energiepeil begint redelijk te zakken en ook de V-Strom heeft al een poos geleden aangegeven dat hij vers vocht nodig heeft. Gelukkig wacht richting Fréjus een afdaling van een kleine tachtig kilometer. Op de iets langere dalende stukken knijp ik de koppeling in om de motor stationair te laten lopen, waar er geaccelereerd moet worden hou ik de V-twin onder de vierduizend toeren om zo min mogelijk Euro95 te verbruiken.
Op een kilometer of veertig voor Fréjus kan ik de tank vullen en zelf aansterken met een cola en een sandwich zodat ik de laatste bochtige kilometers onder een loden zon (jawel, 28°C) toch nog weer wat scherper kan rijden. Ik ben blij dat ik voor mijn systeemhelm heb gekozen, hoewel het eigenlijk niet aan te raden is rij ik bij deze temperaturen toch graag met het kinstuk omhoog geklapt. Minstens even leuk is dat met het vizier omhoog alle geuren en kruiden van het Zuiden ongestoord mijn flink ontwikkelde reukorgaan kunnen strelen.
De cols worden steeds lager en de Col du Testanier is de laatste van de dag. “Mocht ik hier wonen, ik kocht die Col du Testanier zodat ik ‘m elke dag een keer of tien omhoog en weer naar beneden zou kunnen knallen”, vertel ik mijn collega’s als ik ze in Fréjus begroet. Mijn helm heb ik al afgezet, mijn helmbrede grijns zal nog even op mijn mondhoeken gebeiteld staan.
Tekst en route Bart De Schampheleire • Fotografie Bart De Schampheleire, Clément Siegfried (Origine Cycles)