Ik heb een speciaal vak in m’n uitpuilende boekenkast. Dat is waar ik de boeken bewaar die ik het eerst red in geval van brand. En omdat het de hoogste plek is, ook weghoudt van grijpgrage handen. Er staan al m’n Steve McQueen boeken, alles waar het nummer 46 op staat, die versierd met het nummer 93 (jawel!), Kevin Schwantz z’n autobiografie, die ik nog het meest van al koester en dan nog één van Peter Williams. Als U zich afvraagt wie Peter Williams is, zal ik U dat helemaal niet kwalijk nemen. Je hebt van die mensen die, wat ze ook verwezenlijken, steevast in de schaduw blijven staan. Door Peter Williams z’n boek op die bovenste plank te zetten probeer ik daar op m’n eigen nutteloze manier iets aan te veranderen. Als iemand dan toch in m’n kast komt snuffelen is dat het boek waar vaak de eerste vraag over komt. McQueen, Rossi, Márquez en Schwantz zijn ‘The Usual Susupects,’ maar wie is in Godsnaam Peter Williams?
Ik kwam voor het eerst in aanraking met Williams als eerstejaars motorjournalist in 2003, toen ik m’n stoute schoenen aantrok en richting de toenmalige Belgische MZ-importeur reed in Aalst. Ik had de prijzen van z’n modellen nodig en na vier telefoons ‘dattem just mee die prooïz’n bezig es,’ besloot ik de man persoonlijk te gaan confronteren. Ik werd na aanbellen door een hoogbejaarde man met een moersleutel in de hand naar een bureau geleid alwaar ik mocht wachten op Mijnheer Podevijn. Aan de muren hingen foto’s van racende Manx Nortons die meteen m’n aandacht trokken. Daardoor ontging het me dat Mijnheer Podevijn achter me was komen staan in al z’n omvang. ‘Bent U dat op die Manx,’ vroeg ik beleefd doch ietwat direct, eenmaal bekomen van de eerste schrikreactie. ‘Jaak. Kendje goi dadde, ne Manx?’ Ik bevestigde dat ik geen kenner was, maar wel een Manx van pakweg een Matchless G50 wist te onderscheiden. “Awel, kom tein mor isj mee.” We liepen door z’n ‘ateljee’ langs zes ongeopende kratten waarop ‘Norton Commando’ te lezen viel. De legende van die gloednieuwe Commando’s bleek dus waar. Podevijn stapte echter resoluut verder en wees zonder iets te zeggen naar een deurgat. In dat deurgat zag ik, tegen een werkbank gegooid, een andere Norton staan. “Is… Is dat een John Player Norton,” vroeg ik stamelend. Ook al stond het antwoord in grote letters op de beschadigde kuip te lezen. ‘Alé, da kendje dus uk…” Dat moment zou m’n relatie als ‘brave jongen’ met Laurent Podevijn cementeren, ook al zou hij me kort nadien al niet meer herkennen aan wat het begin van een slepende ziekte bleek, maar het zou nog veel meer het begin zijn van een ontmoeting met Peter Williams. Peter Williams was volgens Podevijn ‘een wrieëd man.’
Ik ben me gaan verdiepen in de John Player Nortons. En dat betekent je verdiepen in de persoon van Peter Williams. De John Player Norton werd immers ontworpen door diezelfde Peter Williams, de Britse racer/ingenieur, ook al omschreef hij zichzelf in de immer kenmerkende bescheidenheid dat hij geen ingenieur was, dan wel een man met een paar ideeën hier en daar. Net zoals hij in diezelfde bescheidenheid Yamaha ‘nee’ antwoordde en wegstapte, nadat ze hem vroegen of hij Mike Hailwood op de Honda kon kloppen, terwijl een GP-fabriekscontract voor z’n neus lag.
Die ideeën ‘hier en daar’ hebben wel de basis gelegd voor wat nu de moderne motorfiets is. Althans qua rijwielgedeelte. De trage en ouderwetse Norton-blokken konden in de vroege jaren 70 geen vuist meer maken tegen de Japanse multicilinders, al dan niet tweetakt, dus moesten ze net zoals met de Manx destijds, het van het rijwielgedeelte hebben. De Manx was revolutionair met z’n ‘Featherbed’-frame ontworpen, maar Peter Williams z’n ontwerp om Norton toch vooraan te houden in de Formula 750-races, de voorloper van het WK Superbike zeg maar, was minstens even revolutionair. Doch veel minder bekend. Peter Williams ontwierp immers een zogeheten (semi-)monocoque frame van aluminium, dat – geen discussie alsjeblieft – het eerste moderne frame ooit was, waaruit het hedendaagse aluminium balkenframe zou evolueren. Dit nadat Williams al een pionier werd met magnesium wielen en schrijfremmen. Voor zijn tijd allemaal technologie die in de autosport al bestond, maar niet in de motorwereld.
Williams combineerde die magnesium wielen, schijfremmen en aluminium monocoque frame tot een combinatie waarmee hij eigenhandig de Isle of Man TT F750 zou winnen in 1973. Want Williams was niet enkel een begenadigd techneut, maar een uiterst snelle rijder. “Op z’n dag was hij werkelijk onklopbaar,” aldus – jawel – Mike Hailwood.
Williams carrière kwam echter tot een gewelddadig eind toen in 1974 op Oulton Park het uiterst aerodynamische kuipwerk van z’n Norton losliet en hij verlamd raakte aan z’n linker arm. Het zou van Williams een cultheld maken. Die in de schaduw stond van de Agostini’s en Soichiro Honda’s van deze planeet, maar het talent had om beiden elk op hun vakgebied de loef af te steken. Zie het als Dovizioso die volgend jaar met een zelf ontworpen én gebouwde motorfiets de GP van Mugello wint. Als U nog iemand kent die een revolutionaire motorfiets kon bouwen en hem nadien zelf naar de overwinning sturen op de meest uitdagende baan ter wereld, tegen uitstekende tegenstand, dan mag U ‘m hier noemen, maar ik ken ‘m niet.
Peter Williams heb ik wel gekend. Zelfs in die mate dat hij me ooit heeft uitgenodigd voor de TT-Riders lunch in het National Motorcycle Museum in Birmingham. Enkel omdat ik ‘m had gevraagd een verhaal te schrijven over de ontwikkeling van het motorfietsframe. Ik ben op één dag op en afgereden, toen dat nog gewoon kon. Meer tijd had ik niet, maar deze kans laat je eenvoudigweg niet liggen. Veel hebben we uiteindelijk niet gekeuveld. En de lunch was ook niet veel soeps. Hij werd constant aangesproken door de ene na de andere TT-legende. Maar ik zat erbij een keek er met veel plezier naar. De man had humor en je kon ook meteen zien aan z’n reactie wie hij kon hebben en wie niet. Ik hou van dat soort mensen. Ik weet enkel nog dat we het over z’n stelling hadden dat de zogeheten feedback waar de hedendaagse racers zo naar op zoek zijn, volgens hem onzin was. Dat als je niet voelt wat de wielen onder je doen, je rijwielgedeelte net z’n werk perfect doet. Het is een stelling waar ik tot vandaag nog om de maand over nadenk. Indien hij enkel wat ideeën had gehad, had ik er wellicht tegenin gegaan. Maar iemand die een TT heeft gewonnen kan je moeilijk tegenspreken als het over rijdersgevoel gaat. Maar wat me bovenal bijbleef was z’n gevoel voor humor. We hielden nog een tijd een uiterst vermakelijke mailconversatie bij, want de man kon ook nog eens goed schrijven, maar daarna verwaterde het contact.
Ik ontmoette ‘m nadien nog een keer in Wieze. Veel tijd om bij te praten was er opnieuw niet, want hij was druk met signeren. Maar het weerzien was hartelijk.
Hartelijk genoeg om er nu het hart van in te zijn dat Peter Williams zondag is overleden. En dat je altijd je helden moet ontmoeten als je daartoe de kans krijgt. Zeker als ze zelf niet snappen waarom ze als een held worden aanzien.