De herinnering is vaag. Zwart-wit ook. Maar het gevoel is nog steeds dat van vrijheid. Twintig jaar geleden vatte ik m’n eerste motorreis aan. Meteen ook de enige waar nooit een verhaal over geschreven werd. Tot nu.
Daar sta ik dan. Voor de poort van het ouderlijke huis. Diploma journalistiek op zak, vlak naast een nog vers rijbewijs. Geen job. Geen zorg in de wereld. Ik zit op m’n eerste motor, bepakt als een muilezel. Een tanktas die bijna boven m’n hoofd uit torent en een volgepropte rugzak bevatten m’n enige aardse bezittingen die ik de komende anderhalve week nodig zal hebben. De weg roept. En helemaal aan het eind wuift een stagelopende vriendin naar me vanuit Toulouse. Ik heb geen plan. Of het moet ‘geen snelwegen’ zijn. In mijn hoofd heb ik slechts een zestal bestemmingen: Toulouse is het keerpunt, onderweg zijn Rouen-Les-Essarts, Le Mans, Charade, Magny-Cours en Reims m’n enige waypoints. Uiteraard op een papiertje geschreven, dat naast de kaart in het transparante vak van m’n tanktas resideert.
Hardcore
Het is vroeg en ik schrik de buurt op met ongedempte desmoklanken voor ik het kompas zuidwaarts richt. Een uur later steek ik de Franse grens over. Hier lijkt het avontuur pas echt te beginnen. Het weer is niet geweldig, maar dat geeft niet; in mijn niet-geventileerde leren pak zou alles boven de 23 graden zweten betekenen. Mijn rug en nek doen nu al pijn door de onnatuurlijke houding waarin ze gedwongen worden door de tanktas, mijn polsen evenzeer door de zo diep mogelijk geplaatste clip-ons. Ik had ze makkelijk twee centimeter hoger kunnen monteren, maar dat is niet hardcore. De L-Twin buldert op de Franse ‘nationales’, waar je nog 90 km/u mag. Dat is eerder de minimumsnelheid. Snelheidscontroles bestaan al, maar niet om de drieënhalve kilometer. Bovendien worden de weinige vaste camera’s in Frankrijk met metershoge borden aangekondigd.
Motorsport
Wat me opvalt, zijn de vele massagraven uit WOI. Ik ken min of meer de geschiedenis van de slag bij de IJzer. Niet dat hier in Noord-Frankrijk even hard is gevochten. Ik had dan ook een leraar geschiedenis die een gat heeft laten vallen tussen de Franse en Russische revolutie, een gat geslagen door de jeneverflessen die kletterden in z’n schooltas. Ik heb de gaten in mijn wereldgeschiedenis intussen opgevuld met historie die ik las in het Britse tijdschrift ‘Motorsport’, het oudste autosportblad ter wereld. Ik kocht m’n eerste editie van het Britse ‘racing green’-gekleurde magazine in de eerste week dat ik alleen op kot zat. Het was het eerste nummer waarin het magazine de hedendaagse autosport liet varen en zich vol op het verleden richtte. Ik heb sindsdien zowat elk nummer gekocht. En het verslonden, opgeslagen en onthouden.
Rouen
Vandaar m’n eerste bestemming, die nu stilaan in beeld komt: Rouen-Les-Essarts, waar in 1968 ‘onze’ Jacky Ickx als jonge F1-debutant z’n eerste GP won aan het stuur van een Ferrari. Ik had Lourdes of Santiago kunnen aandoen als bestemmingen, maar dit zijn míjn bedevaartsoorden. Ik moet even zoeken, maar vind het circuit met behulp van wat locals die me in de juiste richting wijzen. Ik zie het meteen wanneer ik op het oude circuit terechtkom. Ik kan het voelen. Ik rijd voorbij de restanten van de oude tribune bij de start. De D938 duikt scherp naar beneden, ietsje naar links. David Purley beschreef in een van de Motorsports hoe hij hier, precies op deze plek, in zijn helm schreeuwde zo luid hij maar kon. Zo had hij bij de Britse para’s geleerd om zijn angst te overwinnen: door luidkeels te schreeuwen. En zo hield hij in zijn F2-wagen z’n voet op de plank op dit levensgevaarlijke circuit: met brullende stem. Diezelfde stem zou hij ook gebruiken om vruchteloos baancommissarissen aan te sporen om de DeTomaso van z’n vriend Roger Williamson te blussen op het circuit van Zandvoort in 1974; een om hulp roepende Williamson overstemmend in diens zinloze doodsstrijd in een volledig uitbrandende wagen…
Nouveau Monde
Ik rijd langs de snelle linker waar grootmeester Fangio z’n Maserati in een perfect gecontroleerde vierwieldrift naar beneden gooide; z’n laatste kunststukje voor hij de helm aan de wilgen hing. Beneden kom ik bij het kruispunt met de D132, de zogeheten ‘Nouveau Monde’-haarspeld. Toen Ickx hier z’n eerste F1-race won, verloor z’n vriend Jo Schlesser op deze plek het leven in een Honda. Brand. Ik stop en klim de trappen op die ooit naar de tribunes leidden. Ik neem de tijd om alles in me op te nemen, overschouw de bocht. Het lijkt wel of de wereld hier stopt en opnieuw gaat draaien. Hier voor me, op deze plaats, lijkt er zich een nieuwe wereld te openen. Ik voel hoe de nostalgie van deze iconische plek verweven raakt met het besef dat ik op een keerpunt in mijn eigen leven sta. Ik lijk in één klap volwassen te worden, klaar om de Nieuwe Wereld in te stappen.
Gendarmes
Ik maak m’n ronde ‘Essarts’ af, volg de oevers van de Seine en rijd verder zuidwaarts. De kaarsrechte baan wordt enkel onderbroken door rotondes. Ik beschouw ze als chicanes, dans er vlot omheen om dan telkens volgas uit te accelereren … tot een tegenligger me gebaart te vertragen. In een bosje iets verderop staat inderdaad een gendarme, laserverrekijker in de aanslag. De man heeft ongetwijfeld al van ver gehoord hoe ik volgas aangebulderd kom. Beseffend dat ik de snelheid flink heb laten zakken en me inhoud, laat hij z’n verrekijker zakken en kijkt me aan met een boosaardige blik. Ik kijk terug door het vizier van m’n Suomy Troy Bayliss-replica, breed grijnzend. Mijn grijns wordt een hysterische lach wanneer ik opmerk dat hij vergezeld wordt door zo’n 20 andere gendarmes die me met een perfect gesynchroniseerde hoofdbeweging nastaren. Joe Bar in het echt. Ik wacht nog een rotonde of twee voor ik opnieuw het gas erop zet, nog steeds nahikkend van het lachen.
MotoGP
De omgeving van Le Mans komt me niet onbekend voor. In 1995 was ik hier getuige van mijn eerste GP. Mick Doohan won de GP500, maar vooral het duel in de 250’s tussen Waldmann en Biaggi, op hun snerpende tweetakten, is me bijgebleven. Terwijl ik bij het museum stop, hoor ik een ander geluid: brullende viertakten, maar van een mij onbekende soort. Het circuit is gewoon open dus ik rijd naar binnen. Ik kruip op een tribune en zie plots een Yamaha MotoGP-motor voorbijkomen, niet veel later gevolgd door Kawasaki’s ZX-RR die op dat moment nog moet debuteren in de MotoGP. Ik neem vruchteloos wat foto’s. Stuur een bericht naar de redactie van ‘Motorweek2’, waar ik een paar weken eerder m’n stage heb afgesloten. Ik kan achteloos de paddock binnenwandelen en letterlijk over de schouders van de aanwezige technici meevolgen.
Not here, but here
De Yamaha-rijder is de Japanner Waturu Yoshikawa. Ik sta met grote ogen te kijken hoe hij met gebaren uitlegt wat hij voelt op de Yamaha, ondersteund met erg gebrekkig Engels: “Not here, not here, but here”, geeft hij aan terwijl hij trapjes uitbeeldt. Daarmee moeten de ingenieurs het doen. Dat een investering van miljoenen afhangt van dit soort feedback verbaast me. Wat me ook verbaast: niemand die me wegjaagt, niemand die me verhindert om half de pitgarage in te leunen. Ik vraag de aanwezige Michelin-man zelfs of hij niks liggen heeft voor op m’n Ducje, wat spontaan in een leuk gesprek ontaardt. Inmiddels lijken de testritten te worden afgerond, dus ik rijd snel zelf even een rondje op het ‘circuit des vingt-quatre heures’. Ik zie Van Lennep in z’n 917 of Frère in z’n Testa Rossa terwijl ik langs mythische namen als Tertre Rouge, Hunaudières en Mulsanne rij. Ik stop enkel bij Maison Blanche, het huis waarnaar de levensgevaarlijke bocht is genoemd. Dat is intussen half gesloopt onder het geweld van uitgelaten endurance-fans. Ik neem een witte tegel mee voordat het huis helemaal met de grond gelijk gaat. Die tegel staat nog steeds als aandenken in m’n kast, naast Ickx’ winnende Gulf Ford GT40 uit 1969.
Gas
Ik kan me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren waar ik overnacht, wellicht omdat ik na een lange dag eerder in coma ga dan de slaap vat. De volgende ochtend zadel ik al vroeg opnieuw op, voor een lange trek richting Toulouse. Het is zondag en ik moet nog tanken. Dat blijkt in de verschillende holen van Pluto die ik doorkruis onmogelijk met een Belgische bankkaart. Ik rijd al op gas wanneer ik een oud ventje net het rolluik bij z’n tankstation zie sluiten. Hij helpt me gelukkig verder. Toevallig zal ik er dik tien jaar later nog eens langskomen; het tankstation ziet er dan al vervallen en voorgoed gesloten uit. Voor mijn route langs Tours, Poitiers en Limoges naar Brive-La-Gaillarde hou ik me aan de grote wegen, waar tanken wel nog lukt. Om de 200 kilometer dien ik een station te zoeken. Stoppen doe ik enkel om te eten. Mijn hele lijf doet zeer, maar dat deert me niet. In de verte zie ik de Pyreneeën opdoemen. Het is dat beeld, ergens op een ‘nationale’ langs een snelweg met een richtingaanwijzer naar Brive-La-Gaillarde, dat me nog helder voor de geest staat. Ik heb bijna Toulouse bereikt.
Pluimen in gat
Ik heb afspraak op het geweldige Place du Capitole, waar ik in m’n motoroutfit harder afsteek tegen de massa dan pakweg Elton John in full ‘pluimen in z’n gat’-modus. Niet veel later komt Sophie eraan. Ze troont me nog even mee naar haar stageplek, die het midden houdt tussen een uitgeverij en een voormalig, Oost-Duits communistisch partijcentrum. Ze heeft altijd al een militant-linkse trek gehad, die hier helemaal tot ontplooiing lijkt te komen. Ik ben vergeten hoe ik bij haar huis aankom, ik vermoed dat ik achter haar Fiat Panda aan gereden heb, maar ik weet nog wel dat het dorpje waar we uiteindelijk aankomen ‘Riguerague’ heet. Tot vandaag vind ik dat de mooiste dorpsnaam ooit.
Rastapanda
Ik blijf er een paar dagen hangen. We rijden wat rond in de buurt, waarbij Sophie toont dat ze al op haar vierde tussen pa en ma op een Honda CB werd gezet en meereed richting de Tsjechische GP. In plaats van extra ballast, lijkt ze wel te helpen sturen vanaf het passagierszadel. Wat ze ook doet is me constant aanmanen om sneller te rijden, en automobilisten die niet aan de kant gaan de vinger geven en uitschelden. Geweldig. Ik help haar rode Fiat Panda afschuren, omdat die in de Rastafari-kleuren gestoken moet worden, lees ‘Les Fourmis’ van Bernard Werber en herinner me dat Frans brood in Frankrijk toch echt anders smaakt en ruikt dan thuis.
Merci
En dan vertrek ik weer, de weg roept andermaal. Dit keer ga ik noordwaarts. Ik laat Albi en het voormalige stratencircuit links liggen; ik heb een groter doel. En dat bereik ik na een kleine dag rijden. Mijn rijervaring gaat er met elke kilometer op vooruit, mijn vertrouwen ook. Zodoende kom ik in het Nationale Park van Aubrac in een dalende rechter op een rotonde uit. Ik schakel met veel tussengas en enthousiasme terug om zo vlot mogelijk m’n weg verder te zetten. Blijken er uitgerekend daar twee Franse zwaantjes hun lunch te nuttigen in het zadel van hun BMW’s. Terwijl ze me volgen met hun blik, hun sandwich voor hun opengesperde mond houdend zonder verder te knabbelen, groet ik vriendelijk … en maak dat ik wegkom. Ik houd nog een tijdje angstvallig mijn steeds door de rijwind dichtklappende linkerspiegel in het oog. Tijdens mijn aftocht word ik gewaarschuwd door een Honda SP1, die teken doet dat er iets verderop een flitser staat. Opnieuw gered door de solidaire Fransen. Merci beaucoup!
Oog
Via Saint-Flour en Issoire stoom ik door naar Charade, in een westelijke uitloper van de Auvergne, vlakbij Clermont-Ferrand. Het circuit van Charade is misschien wel het mooiste, doch minst bekende circuit van Europa. Ik ben hierheen gekomen door een foto van Mike Hailwood op z’n Honda 250 zescilinder, die met een ongelooflijke hellingshoek en volledig afgesleten laarzen over deze baan scheurt. Pas later zou ik ook verhalen lezen over hoe F1-rijder Jochen Rindt hier in z’n helm kotste omdat de baan meer roetsjbaan dan racecircuit is, of hoe Red Bull F1-teamleider Helmut Marko hier een oog én z’n racecarrière kwijtraakte toen de Lotus van Emerson Fittipaldi voor ‘m een vulkanische steen opwierp (het circuit ligt rond een oude vulkaankrater) die dwars door Marko’s vizier én oog ging. Maar wát een baan. Het huidige, permanente circuit maakt nog deels gebruik van het oude tracé, maar is nog slechts een schijntje van het voormalige, dik acht kilometer lange stratencircuit. Nadat ik een paar rondjes heb gereden, daal ik af richting Clermont en check in bij een veel te duur hotel; dit wordt m’n laatste overnachting en ik besluit van de gelegenheid te profiteren.
Vacuüm
En gelukkig maar dat ik die bedenking heb gemaakt, want de volgende dag is het weer helemaal omgeslagen. Wind, regen, onweer. Ik haal voor het eerst m’n regenoveral boven, stop plastic zakken in m’n racelaarzen en ga de weg op. Voor me ligt 900 kilometer aan secundaire wegen. Het wordt een helse tocht. De regen valt bij wijlen met bakken uit de lucht, maar erger is de strakke stormwind die pal uit het westen komt. Die maakt dat ik bijna continu, tegen de wind in, half naast m’n motor hang om de boel recht te houden. Telkens een vrachtwagen m’n pad kruist, word ik eerst in het vacuüm van die vrachtwagen gezogen, om dan vervolgens door een fikse windstoot opzij te worden geblazen. Twee keer kom ik zelfs naast de baan terecht en blijf ternauwernood recht. Via Riom, Vichy en Moulins stoom ik door naar Magny-Cours. Ik stop aan het circuit, maar rijd meteen weer door; ik schiet nauwelijks op en wil voor het donker thuis zijn. Het maakt ook weinig uit, in vergelijking met Rouen of Charade is Magny-Cours een troosteloze vlakte waar nauwelijks heroïek te snuiven valt.
Daags nadien sta ik op in een nieuwe wereld. Een wereld die gedomineerd zal worden door asfalt en bochten, weer en wind. Omdat ik een dik jaar later aan de slag ga als motorjournalist, zal ik nooit nog op eigen beweging een motorreis maken. Reizen genoeg, maar die staan telkens in het teken van mijn werk. Maar nu, twintig jaar later, in een wereld die intussen zo veranderd is dat m’n 20-jarige ik ‘m nauwelijks nog zou herkennen, ben ik er opnieuw aan toe. Sophie woont intussen in Portugal, waar ze met haar man een soort retraitecentrum uit de grond aan het stampen is. En misschien is zo’n retraite, bereikt op de motor, wel exact wat ik nodig heb in deze andermaal nieuwe wereld…
Tekst Pieter Ryckaert Fotografie Pieter Ryckaert, Thierry Dricot