Terwijl je dit leest, zitten we wellicht al in volle Rode Duivels-mania. Ik ben me ervan bewust dat het in motormiddens bon ton is om voetbal af te kraken, maar daar doe ik niet aan mee. Ik kan wel genieten van een goeie pot voetbal. Daarnaast heb ik ook geen probleem met de nationalistische reflex die dan telkens de kop opsteekt. Integendeel, want als het ons Belgen ergens aan ontbreekt, is het nationalistische reflexen. Ik vind dat mooier dan de valse bescheidenheid waaraan we ons regelmatig bezondigen. Zeker als die bescheidenheid ‘en petit comité’ omslaat in gefluisterde minachting jegens een andere nationaliteit die voortvarender uit de hoek komt. Daar is niks moois aan, dat is kneuterige schijnheiligheid. Julius Caesar vond de Belgen ooit de dappersten der Galliërs, maar intussen zijn we een volk van vleesgeworden mompelende underdogs. Ik heb niks tegen Nederlanders, om een qua nationaliteit voortvarend land bij naam te noemen. Integendeel, ik kan hun directheid best hebben. Met een Nederlander weet je vaak meteen waar je staat. Klaar. Duidelijk. Sommigen overdrijven, maar het leuke is dat je daar ook best direct mee kunt omgaan. In een niet zo ver verleden werkte ik voor een Nederlandse firma. Ik was er twee weken aan de slag toen de Rode Duivels vriendschappelijk tegen Oranje voetbalden. Ik wedde als ‘broekie’ van de firma dat de Duivels gingen winnen. Ik was ook aanwezig bij die match. En dat was de match waarin we ons niet van onze mooiste kant lieten zien en de Nederlanders al uitjouwden toen het ‘Wilhelmus’ werd gespeeld. Maar ik vond het prachtig. Zeker toen we ook nog eens met 4-2 wonnen. Het is de eerste keer dat ik de Duivels als winnaars zag spelen. Met een Belgisch publiek dat iets van die Galliërs weer naar boven haalde en geloofde in de overwinning. De verbouwereerde blik in de ogen van de Nederlandse collega de volgende maandag was een mooiere prijs dan de zes Hollandse pinten die ik kreeg.
Akkoord, drie weken later was hij alles opnieuw vergeten en vond hij die ‘Belgies’ al opnieuw boerenkoolvoetballers, maar dat mocht de pret niet drukken. Ik wist dat we in geen 13 jaar meer verloren hadden van Oranje. Alleen gedragen we ons daar dus nooit naar. Niet zo lang geleden vroeg een Welshe collega me wat België ooit voor de wereld had betekend. Als grap. Uiteraard kwam ik niet verder dan ‘frieten,’ ‘Kuifje’ en ‘de saxofoon’. Maar toen ging ik even kijken op het internet, waarin de Belg Robert Cailliau trouwens een fundamentele rol heeft gespeeld. Belgen hebben de wereld de oerknaltheorie geschonken met George Lemaître en daarnaast is er ook bakeliet, de eerste kunststof. Die dingen wist ik nog wel. Maar dat iemand als Etienne Lenoir ook de verbrandingsmotor, bougie, kopkleppen en tuimelaars uitvond, wist ik niet. Ik kreeg het Rode Duivels-schaamrood op de wangen. Waarom weten wij Belgen zo weinig over onze eigen verwezenlijkingen? Waarom verdedigen we ons niet harder als de Fransen nog maar eens Jacques Brel claimen? Ik heb intussen de lijst van Belgische uitvindingen (snoepgoed, rolschaatsen, BMI-index, asfalt en ga zo maar door) in m’n hoofd geprent. Omdat ik zo de zich minder als underdogs gedragende nationaliteiten meteen van antwoord kan dienen. Iets wat ze niet verwachten van een Belg. Daarom ook dit Belgisch gekleurde nummer. In alle Duivels-gekte zetten we graag even op een rijtje wat de Belgen in de motorwereld hebben betekend. En dat is meer dan onze Noorderburen, om maar iets te zeggen. En laten we daar, net zoals op onze Rode Duivels, gewoon fier op zijn. Met het gat open. En laat ons vooral niet opnieuw in ‘zie je wel’-pessimisme verzanden als we geen wereldkampioen worden. Iets waar ik trouwens niet van uitga. Ik zeg dat we los wereldkampioen worden. Wedden?
Pieter Ryckaert, hoofdredacteur Motorrijder